music history > course > inleiding
Muziek - de kunst der muzen
Muziek - de kunst der muzen, de dochters van Apollo - is trillende lucht. Mensen geven uiting aan hun behoefte het leven mooier te maken, hebben vreugde of verdriet en uiten dit spontaan. Allereerst door te zingen, later ook d.m.v. instrumenten. Vrijwel overal ter wereld is zo een in principe éénstemmige muziek ontstaan, meestal overgeleverd van speler op speler. Notatie kwam er niet, of nauwelijks aan te pas. Muziek hoorde bij het leven als ademen en eten. Muziek speelde een belangrijke rituele rol. Bij geboorte of sterfgevallen, bij godsdienstige plechtigheden etc.
In Europa was de muziek aanvankelijk vooral een aangelegenheid van de kerk. De kloosters hadden geld en middelen om de liturgie met muziek op te sieren. Zoveel muziek, dat men ging zoeken naar een geheugensteuntje om de melodieën makkelijker te kunnen onthouden. Zo ontstonden de neumen, tekens die globaal de loop van de melodie aangaven. Dit systeem ontwikkelde zich steeds meer tot een een werkelijke notatie, zeker toen in de 14de eeuw (Ars Nova, Nieuwe kunst) ook de ritmiek nauwkeurig kon worden ongeschreven.
Muziek werd steeds meer - en dat is in de Europese muziekhistorie een constante - een kunst die door componisten werd bedacht (contrapunt, ingewikkelde ritmische patronen etc.) en door voetvolk werd uitgevoerd. De zangers en instrumentalisten waren niet langer de bedenkers van de muziek (al dan niet met veel improvisatie), maar zij voerden een partituur, voorschriften hoe het bedachte diende te klinken. Muziek verloor steeds meer haar rituele betekenis, werd vermaak, zeker toen in de latere Middeleeuwen het hof ontstond. Hier werd een verfijnde levenswijze gepredikt met tafelmanieren, een ridderlijk gedrag, ook tegenover vrouwen, en dus ook beschaafd vermaak: muziek.
Zo ontstond een muziek die het ideaal van de heerser diende uit te dragen. Muziek die in z'n verblindende pracht diende bij te dragen aan de luister van het hof. Muziek die in hoge mate onderhevig was aan modeverschijnselen. De componist werkte in een betrekkelijk kleine kring. Muziek kreeg te maken met geld, met een mecenas, een sponsor.
In de Middeleeuwen bleef de kerk de belangrijkste opdrachtgever en de gecomponeerde muziek bleef ten zeerste gebonden aan de eisen die de kerk aan muziek stelde. Muziek was een afspiegeling van de goddelijke muziek, zoals die in de hemel klonk. Muziek onderhield a.h.w. de schepping. Het Gregoriaans (de officiële kerkmuziek van de kerk) vormt een cyclus, die als de seizoenen, jaarlijks herhaald wordt. (kerkelijk jaar).
De wereldlijke (niet kerkelijke) muziek had het in de Middeleeuwen aanvankelijk veel moeilijker: middelen om muziek op te schrijven waren duur. Pas met de troubadours en trouvères, die aan de hoven verbonden waren ontstaat er een notatiegeschiedenis. Vandaar dat we van die liederen, die in hoge mate het leven aan de 'hoven' weerspiegelen relatief veel weten.
terug naar hoofdscherm