music history > course > renaissance
Renaissance
Uit een samensmelting van Noordelijke (polyfone) en zuidelijke (harmonische) elementen ontstaat de Renaissance-muziek: een vereenvoudiging. Tekst werd opeens veel belangrijker: mensen dienden te worden aangesproken in hun eigen taal. Muziek werd stilaan vertolker van menselijke emoties die hoorbaar werden gemaakt in de muziek. Ook het publiek belangrijker, het nam deel aan uitvoeringen. De muziekdruk bevorderde de verspreiding enorm.
Het resultaat van die versmelting is de zgn. doorimitatie (Josquin), waarbij de diverse stemmen elkaar imiteren en de cantus firmus techniek (hoewel hij bekend blijft) langzaam maar zeker verdwijnt. Je zou dit verdwijnen van de Gregoriaanse cantus firmus kunnen interpreteren als 'de emancipatie' van de componist. Componeren is niet langer iets toevoegen aan iets bestaands, maar is scheppen uit het niets.
De meeste componisten uit de Renaissance zijn 'Nederlanders' (waarbij Nederland zich uitstrekt tot in het tegenwoordige Noord-Frankrijk), die voor langere of kortere tijd in Italië werkzaam waren en daar veel van de nieuwe Renaissance-geest hebben ingesnoven. Ook politiek-maatschappelijk is er in die jaren een as (Londen)-Antwerpen-Venetië- Florence. Belangrijke maatschappelijke veranderingen: de rol van het geld, de uitvinding van de boekdrukkunst, de Reformatie, het Humanisme, de veranderende rol van de adel. In Italië ontstaan de eerste stadstaten, waarin de gegoede burgerij veel aan muziek doet. In de loop van de jaren (tussen ±1550 en 1600) zal de instrumentale muziek steeds belangrijker worden).
-
Nederlandse scholen
Voor de ontwikkeling van de polyfonie zijn vijf zogenaamde Nederlandse scholen van grote invloed geweest (een betere benaming is: componisten van de lage landen, want de componisten waren uit een groter gebied afkomstig dan de Nederlanden). De Nederlandse componisten uit deze scholen waren in hun tijd toonaangevende componisten, zangers en zangmeesters in de verspreide muziekcentra en in alle West-Europese landen vond men hun leerlingen; pas tijdens de laatste generatie werd het zwaartepunt der muziekcultuur verlegd naar Italië, waar vele Nederlanders werkten. Wat hun repertoire betreft: het componeren van muziek voor de kerk staat centraal (misdelen en motetten); daarnaast is er ook wereldijke muziek (bv. chanson en madrigalen). De samenklank is warm door het gebruik van tertsen en sexten: de tijd van de kale middeleeuwse klank is voorbij. Imitatietechniek staat centraal.
Tweede Nederlandse school met Johannes Ockeghem (1410 - 1497). Hij geldt als puzzle-componist: ingewikkelde constructies liggen niet zelden aan zijn muziek ten grondslag. Beroemd is zijn 36 stemmige canon Deo gratias.
De derde Nederlandse school: Josquin Des Prez (145? - 1521). Des Prez is de meest centrale figuur in de renaissance. Hij verwerkt technieken van zijn voorgangers en blijkt inspiratiebron voor latere componisten. Bij hem hoort het begrip doorimitatie: melodisch materiaal wordt imiterend gebruikt in alle stemmen. Een goed voorbeeld van deze doorimitatietechniek is zijn Ave Maria. Zie ook onder Muziektheorie > Analyses > Josquins Ave Maria: een revolutionair voorbeeld van renaissance componeren.
De vijfde Nederlandse school: Orlando di Lasso (1532 - 1594). Bij Di Lasso komen de verschillende stijlen uit de met derde en vierde Nederlandse school samen. Opmerkelijk is dat polyfonie geleidelijk plaats gaat maken voor de homofonie en dat 5- en 6-stemmigheid norm is. Dus volle klanken.
-
Vocaal hoogtepunt: Palestrina
Op basis van de door de Nederlandse scholen ontwikkelde kunst bereikt de polyfonie zijn vocale hoogtepunt in wat wel genoemd wordt de Italiaans-spaanse school. Centrale figuur is de Italiaan Giovanni da Palestrina (1525 - 1594) met zijn volgelingen Gabrieli, Lotti, Viadana en Carissimi en de Spanjaard Da Vittoria die op basis van het bestuderen van de werken van de Nederlanders tot een eigen stijl komt, waarbij de verstaanbaarheid van de tekst van belang is. Deze zogenaamde stile antico blijkt voor latere componisten zoals Fux en Bruckner een voorbeeld te zijn.
-
Janequin: programmamuziek
Terwijl het Italiaanse madrigaal (= een meerstemmige vocale compositie op niet religieuze teksten, vaak over liefde en liefdesverdriet) zich ontwikkelde, waren componisten in andere landen bezig de bestaande wereldlijke vormen aan te passen aan hun eigen expressiebehoeften. In Frankrijk experimenteerden componisten met de mogelijkheden van de imitatietechniek in het Parijse chanson en vonden in de musique mesurée een antwoord op het accentprobleem van de Franse taal.
Kenmerken van de stijl van het Parijse chanson zijn:
- Homofone opzet, met af en toe imitatietechniek
- Melodie in de bovenstem
Meer dan 1500 chansons werden gepubliceerd door Pierre Attaingnant (ca. 1494–ca. 1551), de eerste Franse muziekuitgever. Belangrijk componisten Claudin de Sermisy (ca. 1490–1562) en Clément Janequin (ca. 1485–ca. 1560). Het werk van de Jannequin heeft 'programmatische' trekjes (imitaties van vogelgeluiden en in La Guerre geluiden van het slagveld).
-
Engelse luitliederen: Dowland
In Engeland imiteerden componisten Italiaanse madrigalen en ontwikkelden daarin hun eigen stijl.
Begin 17e eeuw werd het Engelse madrigaal minder populair en richtten componisten zoals John Dowland (1562–1626) en Thomas Campion (1567–1620) zich op het luitlied. Hierbij is de luitbegeleiding ondergeschikt aan de zangpartij. De uitvoering kon door zanger alleen gedaan worden: uitgevers drukten onder de zangpartij de luitpartij af zodat zangers zichzelf gemakkelijk konden begeleiden.
-
Monodie in Italië
Tegen 1600 ontstaat de vokale, eenstemmige, homofone muziekstijl waarin de verschillende contrastrijke gemoedstoestanden (de affecten) die een tekst oproepen zo goed mogelijk worden vertolkt. Dit genre heet monodie en was geïnspireerd op vokale voorbeelden uit de Oudheid. Bezetting is veelal solist en begeleiding ofwel basso continuo. Bij de monodie is er de solostem, die aan de tekst uitdrukking geeft. Hier ligt dan ook het nieuwe esthetische ideaal: het gaat om de tekst en de tekstuitbeelding en dat kun je beter als solozanger dan met een heel koor. Beroemd is de Lamento d'Arianna van Claudio Monteverdi (1567-1643).
-
Concertato in Italië
Onthoud Giovanni Gabrieli (1557 - 1612) van zijn akoestische en klankexperimenten: muzikale, contrastrijke dialogen tussen verschillende ensembles (cori spezzati, meerkorigheid) in verschillende bezettingen. Gabrieli is hiermee voorloper van de barokke concertatostijl (zie bij Barok, Schütz)
terug naar hoofdscherm